woensdag, juni 21, 2006

Ik kan nog niet helemaal afscheid nemen van de Schaakkalender van het Proviciaal Groninger Schaakbond: daarom nog even een opgave, gevolgd door een partijgedeelte die mij troffen in de jaargang 1880, al was het alleen maar vanwege het, naar huidige maatstaven, nogal ongebruikelijke (maar daarom juist zo vermakelijke) commentaar.





Welk een voorteffelijk leer wij u hier mededeelen, kunt ge daaruit opmaken, dat ieder Zondagsschaker, ieder gek (vet van Albert) in staat is, dezen heerlijken zet te vinden, wanneer er nl. boven het eindspel staat: "in 3 zetten mat".

Deel dat geheim niet iedereen mede, niet alleen niet den gek, (alweer vet van Albert) die als hij dergelijke schaakproblemen heeft opgelost, dadelijk voor den spiegel gaat staan, om den uitstekenden schaakspeler, die hij denkt te zijn, van aangezicht tot aangezicht te zien.

Dan vervolgt het betoog nog met de mededeling dat ook wat ik maar de gewone schaker zal noemen, bij een schaakopgave niet "mat in drie" voorgezegd moet worden, omdat hij dan door het eindeloos proberen zo moe zou worden, dat hij vervolgens door iedere tegenstander onder de voet gelopen zou worden.

Dan nu nog het beloofde partijfragment:

Geen opmerkingen: